Hoe de Kromme Aar een onbeduidend stroompje werd
Het Alphense castellum is door de Romeinen recht tegenover de monding van de Aar gebouwd. Deze veenrivier verbindt het moerassige achterland met de machtige Rijn. Vanuit Albaniana wordt zowel de scheepvaart over de brede Rijn beveiligd als de activiteit van de Frisii 'aan de overkant' bewaakt.
Hoewel de Kromme Aar nog altijd op dezelfde plek ligt als in de Romeinse tijd, is de monding in de loop der eeuwen opgeschoven richting Oude Rijn omdat beide rivieren zijn gekanaliseerd. Met andere woorden: in de Romeinse tijd waren de rivieren breder dan nu en de monding van de Aar lag ongeveer waar de brug tegenover de ingang van winkelcentrum De Aarhof is.
Het veenriviertje kabbelt tegenwoordig als een soort stadsgracht langs horeca, winkels en huizen op beide oevers in het Alphense centrumgebied. Daarna passeert het riviertje een duiker onder de brede Oranje Nassausingel om vervolgens het Zegerslootgebied te passeren en in de door zandwinning ontstane Zegerplas te eindigen.
Eindigen? Nee, aan de overkant van de plas gaat de Kromme Aar verder dwars door het Heemgebied naar het terrein van de Alphense golfclub. Vlakbij de Zegerbrug houdt de rivier tegenwoordig op, hier is de Coupépolder afgesneden van de Noord- en Zuideinderpolder door de aanleg van het Aarkanaal ergens in de zeventiende eeuw. Ten noorden van de Zegerbrug volgt het Aarkanaal echter wel grotendeels de loop van de voormalige grote veenrivier Aar. En, niet onbelangrijk, de Aar stroomt vanuit het veengebied richting de Rijn en niet andersom.
Veenrivier
De Hollandse veenrivieren zijn in de Romeinse tijd al duizenden jaren de natuurlijke afwatering van het natte hoogveengebied. Een fijnmazig netwerk van stromen, beken en geulen stroomt zo richting Rijn. Voorbeelden van veenrivieren in de regio zijn de Aar, de Gouwe en de Meije. Deze rivieren hebben hun oorsprong in het veen, waar allerlei stromen en stroompjes zich samenvoegen tot een veenrivier die in de Rijn afwatert.
Waternetwerk
Het bijzondere aan de Aar is dat dit in de Romeinse tijd een behoorlijke veenrivier is met een groot waternetwerk. Dit waternetwerk sluit aan op dat van Drecht en Meije, eveneens veenrivieren, en van Amstel en Vecht die dan nog deel uitmaken van de oude noordelijke Rijnarm die bij Velsen in de Noordzee uitkomt. Hierdoor is er redelijk gemakkelijk te navigeren, zowel over water als over land, van de Rijn naar het Flevo Lacus.
In de Romeinse tijd is dit een groot zoetwatermeer middenin het moerassige veen dat aan de noordkant grenst aan het waddengebied, tegenwoordig heet het IJsselmeer. In het hele gebied ten noorden van de Rijn wonen boeren, de Frisii. Langs de rivieren, ook de grote en kleine veenrivieren, bewonen zij de oeverwallen.
Kano’s en platbodems
Reizen in het veengebied gaat grotendeels via het water. Er worden meestal boomstamkano’s ingezet. Deze zijn voor de bewoners een transportmiddel, maar ze worden ook gebruikt als vissersboot en door lokale handelaren.
Voor grotere transporten worden platbodems gebruikt, transportschepen zoals de schepen van Zwammerdam. Grote exemplaren worden op de Romeinse Rijn gebruikt voor vervoer van bijvoorbeeld graan, olijfolie en natuursteen. De kleinere zijn door de geringe diepgang ook handig op de veenrivieren in het veengebied.
Classis Germania
De Romeinse marine, de Classis Germania, gebruikt liburna voor bewaking van het veengebied. Het zijn kleine wendbare patrouilleschepen met een aantal roeiers en een zeil, die overigens worden ingezet langs de hele Rijngrens. De bemanning bestaat uit mariniers, en ook een onder water aangebrachte ram maakt duidelijk dat het om een militair vaartuig gaat.
Aarkanaal
Vanaf de tiende eeuw is het veengebied afgegraven en ingepolderd. Veel veenrivieren verliezen zo hun functie en zijn inmiddels onherkenbaar in het veenweidegebied. Van een behoorlijke rivier verandert de Aar in een smal stroompje.
De huidige vaarroute voor binnenvaartschepen is het Aarkanaal. Het nieuw gegraven deel van dit kanaal loopt vanaf de Zegerbrug naar de Oude Rijn. Vanaf de Zegerbrug naar het noorden volgt het Aarkanaal echter de vroegere loop van de Aar, die nog altijd te herkennen is.
Zandwinning
Bijzonder is het ontstaan van de Zegerplas in de twintigste eeuw. De kunstmatige plas is vanaf de jaren zestig afgegraven om zand te winnen voor de aanleg van Alphense nieuwbouwwijken.
De grote zandplaat is ontstaan in het stroomgebied van de Aar. Het gaat oorspronkelijk om de oeverwallen van de rivier. Door de afgraving is de Kromme Aar in tweeën gedeeld: de smalle gekanaliseerde stroom richting Stadshart en een overgebleven stukje veenrivier in het Heemgebied.
Driedorpenpunt
De monding van de Kromme Aar is na de stadsvernieuwing Lage Zijde door het verbreden van dit riviergedeelte weer zichtbaar vanaf de Oude Rijn. De rivier mondt uit schuin tegenover het Omloopkanaal. Dit kruispunt van waterwegen is van oudsher bekend als driedorpenpunt. De Kromme Aar scheidt namelijk de lintdorpen Oudshoorn van Aarlanderveen en het lintdorp Alphen ligt op de andere oever van de Oude Rijn.
Albaniana
In de Romeinse tijd is er geen bewoning op de noordelijke oever, waar later Oudshoorn en Aarlanderveen ontstaan. Dit omdat sinds het instellen van de Limes, de Romeinse Rijksgrens sinds het jaar 47, bewoning op de noordelijke oever verboden is. De Frisii boeren moesten vertrekken en het gebied wordt beheerd door het Romeinse leger. Er is zijn wel boerenbedrijven op de hele zuidelijke oever. En, waar nu het Alphense Stadshart ligt, ligt in de Romeinse tijd castellum Albaniana met aan beide zijden langs de Rijn een flink kampdorp.
Op de foto: het Driedorpenpunt waar Oudshoorn, Aarlanderveen en Alphen ‘middenin’ de rivier samenkomen.
Meer over het Romeinse verleden van gemeente Alphen aan den Rijn is te lezen (en te zien) op www.RomeinsAlphen.nl.