Licht
De dagen worden weer korter en dat betekent dat we weer iets beter op moeten letten op wat er om ons heen gebeurt, als we aan het verkeer deelnemen. Want als ik ’s ochtends naar Mavom fiets, zie ik nog regelmatig kinderen onverlicht rondfietsen. Levensgevaarlijk.
Op donderdag reed ik achter een jongetje van een jaar of acht. Bij een kruising waar hij voorrang had, wist een automobilist door een noodstop te maken die gierende remmen opleverde, een aanrijding te voorkomen. De jongen sprong van de fiets, keek de automobilist kwaad aan en reed weer verder. Als volwassene kun je wel inschatten of een automobilist je in de gaten heeft, maar een kind kan dat niet. Bij de spoorwegovergang sprak ik hem op zijn niet-werkende lampjes aan. Het is immers de verantwoordelijkheid van hemzelf en eigenlijk nog meer van zijn ouders. Want ik vind het onbegrijpelijk dat ouders hun kind zonder licht in het donker de weg op sturen. Het ventje keek mij aan met een blik die ik heel goed kende. Het is dezelfde blik die ik veertig jaar geleden tevoorschijn toverde als een ouwe vent mij ongevraagd op zoiets, in mijn ogen, onbenulligs wees.
Maar ik heb iets met onverlichte fietsers. Volgende maand is het precies vijfenveertig jaar geleden dat mijn buurmeisje Fanny op weg naar school geschept werd door een vrachtwagen. Die sloeg rechtsaf op het moment dat Fanny ernaast reed. Ze was kansloos en overleed ter plekke. Ons gezin had een goede band met de buren en we kwamen wekelijks bij elkaar over de vloer. Het was een tijd waarin het huis van de buren het verlengstuk was van je eigen huis. Als mijn moeder niet thuis was, stapte ik via de achterdeur bij de buurvrouw naar binnen en wachtte daar met Fanny en een koppie thee met een biscuitje tot mijn moeder er weer was. De buurman en de buurvrouw hebben het verlies van hun enig kind nooit kunnen verwerken. Ze veranderden van de ene op de andere dag van vrolijke, gezellige mensen in twee zielige hoopjes mens. Ik kan me niet herinneren dat ik ze ooit nog heb zien lachen. De woorden die de buurvrouw, vlak na het ongeluk uitsprak, galmen zo af en toe nog in mijn oren. ‘Ik weet niet eens of haar licht het deed.’
Ik dacht er weer aan toen ik naast het jongetje stond. Zijn waar-bemoeit-die-ouwe-vent-zich-mee blik ging over in een glimlach. Hij drukte op het knopje van zijn voorlicht en zei: "Dank u wel meneer. Die vergeet ik altijd aan te doen."